Financieringsbehoefte / EMU-saldo
Gemeenten zijn verplicht om bij hun begroting een EMU-saldo te bepalen. Het EMU-saldo heeft het karakter van een resultaatbepaling op kasbasis. Om die reden geeft de uitkomst van het EMU-saldo een goede richting in de gemeentelijke financieringsbehoefte.

De opstelling voor het EMU-saldo tot en met 2019 treft u aan onder de bijlagen bij deze begroting. In dat overzicht komt een financieringsbehoefte tot uitdrukking in een negatief EMU-saldo; een overschot leidt tot een positief EMU-saldo.

Uit die bijlage blijkt dat voor 2018 naar de huidige inzichten een EMU-tekort (en dus financieringsbehoefte) wordt becijferd van circa 151 miljoen euro. Op grond van diezelfde bijlage wordt voor 2019 een aanvullende financieringsbehoefte voorzien van circa 60 miljoen euro.
Aanvullende uitgaven voor investeringen en grondexploitaties spelen een belangrijke rol bij deze uitkomsten. Wel moet in dit verband opgemerkt worden dat een investeringsplanning altijd enige onzekerheidsmarge kent. Dit heeft te maken met de grote aantallen projecten waarvan zowel de omvang van de uitgaven als het kasritme daarvan over de jaren heen soms moeilijk zijn in te schatten. In overleg met de organisatieonderdelen wordt getracht om in financiële termen tot een zo nauwkeurig mogelijke investeringsplanning te komen.

Tot enkele jaren geleden konden de berekende EMU-saldi afgezet worden tegen een zogenoemde individuele referentiewaarde, het maximaal toegestaan gemeentelijk tekort. Deze waarde werd altijd vooraf berekend in de jaarlijkse rijkscirculaires van het Gemeentefonds. Inmiddels heeft het Rijk deze doorrekening naar individuele referentiewaarden echter losgelaten. Met ingang van 2016 wordt alleen nog een zogenoemde macronorm voor alle decentrale overheden gezamenlijk vastgesteld. Voor 2017 bedraagt de macronorm maximaal -0,3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP).
Bij benadering kan worden becijferd welke omvang het gemeentelijke EMU-tekort zou mogen hebben. In 2015 bedroeg de macronorm nog -0,5% van het BBP waarbij de referentiewaarde voor Utrecht uitkwam op 56 miljoen euro. Een macronorm van -0,3% BBP leidt dan tot een gemeentelijke waarde van circa 35 miljoen euro voor 2017.
Over de macronorm voor 2018 en voor 2019 is op Rijksniveau nog geen besluit genomen. De kans bestaat dat deze verder neerwaarts zal worden bijgesteld. In afwachting van nadere besluitvorming is in onderstaande tabel vooralsnog doorgerekend met de waarde voor 2017.

Tabel 1   EMU-saldo 2016 – 2019

Gerealiseerd 2016

Geactualiseerde Raming 2017

Raming 2018

Raming 2019

EMU-saldo (minteken = tekort)

-33

-93

-151

-60

Schatting gemeentelijke referentiewaarde op basis van aangepaste macronorm

-45

-35

-35

-35

Afwijking (minteken = overschrijding)

12

-58

-116

-25

Bedragen zijn in miljoenen euro's.

Een overschrijding op gemeentelijk niveau zegt nog niets over de uitkomst van het EMU-saldo op macroniveau. De Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof) voorziet in een sanctiemechanisme indien de EMU-macronorm structureel wordt overschreden. Op dit moment zijn op Rijksniveau nog geen sancties bepaald.

Schuldpositie en -ontwikkeling
Voor gemeenten gelden wettelijke voorschriften rond een sluitende gemeentebegroting en is een negatief eigen vermogen niet toegestaan. Dit maakt dat gemeenten in de praktijk hoofdzakelijk lenen voor investeringen. Net als veel andere groeigemeenten in Nederland heeft Utrecht de afgelopen jaren flink in haar stad geïnvesteerd en heeft daar dus geld voor moeten lenen. Het lenen van geld leidt tot een schuldpositie. De afgelopen jaren is de bewustwording rond schuldposities, juist ook van en bij overheden, sterk toegenomen. In feite verplaatst de gemeente door te lenen de aanschafkosten van de investering naar de toekomstige gebruikers. De toekomstige aflossingen op en rentebetalingen over de lening moeten immers uit toekomstige inkomsten worden opgebracht. Hierdoor drukken de kosten op de toekomstige bewoners. Het zijn echter ook deze toekomstige bewoners die profijt hebben van de investering. Een goed zicht op de schuldpositie draagt bij aan het besef dat de uit geleende gelden voortvloeiende rente- en aflossingsbetalingen beslag leggen op toekomstige inkomsten van de gemeente. En hoe hoger de schulden, hoe meer rente- en aflossing op termijn betaald moeten worden. En hoe hoger dergelijke betalingen, hoe minder de gemeente uiteindelijk aan andere publieke voorzieningen kan besteden. Om de houdbaarheid van de gemeentefinanciën ook op de lange termijn te borgen beheersen we de schuld aan de hand van interne schuldnormeringen, waarover verderop in deze paragraaf meer.

Schulddefinities
Binnen gemeenteland worden verschillende schulddefinities gehanteerd. In dit verband kunnen worden genoemd:

  • De bruto gevestigde schuld

Dit betreft het totaal van de aangetrokken korte en lange financiering.

  • EMU-schuld

De EMU-schuld wordt gedefinieerd als het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de collectieve sector. Dit is de bruto gevestigde schuld onder aftrek van de leningen die van mede-overheden zijn opgenomen.

  • Netto schuld

Dit betreft het (balans)saldo van enerzijds lang- en kortlopende schulden en anderzijds lang- en kortlopende financiële activa en vorderingen. Zie voor de opbouw van de netto schuld tabel 3.
Dit schuldbegrip maakt veelal onderdeel uit van de berekening van de zogenoemde netto schuldquote. Hierbij wordt de netto schuld uitgedrukt als aandeel van de inkomsten. Inkomsten bepalen immers in belangrijke mate hoeveel schuld een gemeente kan dragen. Dit kengetal maakt onderdeel uit van onze interne schuldnormering (zie hierna tabel 4, kengetal 1).

Opgenomen en op te nemen financiering
Uit de EMU-berekening in tabel 1 blijkt dat voor 2018 een aanvullende financieringsbehoefte wordt verwacht van ruim 150 miljoen euro. Omdat een deel hiervan met kortlopende financiering opgevangen kan worden zal er naar verwachting voor 90 miljoen euro langlopend gefinancierd moeten worden.
De reden dat er ruimte is om kortlopend te financieren is voor een belangrijk deel gelegen in het feit dat de gemeente medio 2017 112 miljoen euro ontving uit een juridische levering van grond met betrekking tot Leidsche Rijn Centrum. Dit effect is ook zichtbaar in de geprognosticeerde balansen voor 2017 en 2018, elders in deze Programmabegroting.
Op renteswaps wordt zowel in 2018 als in 2019 een bedrag van 5 miljoen euro afgelost. Daarnaast lopen in 2018 twee langlopende leningen af voor een totaalbedrag van 75 miljoen euro. In 2018 loopt voor 85 miljoen euro aan leningen af, te weten een reguliere langlopende lening van 35 miljoen euro en een renteswap van 50 miljoen euro. Gezien de verwachte negatieve EMU-saldi voor die jaren zullen die geherfinancierd moeten worden. Een dergelijke herfinanciering heeft een neutraal effect op de gemeenteschuld.
In onderstaande tabel is het verwachte verloop weergegeven van de bruto gevestigde schuld en, daarvan afgeleid, de EMU-schuld. Het in deze tabel voor 2018 en 2019 opgenomen bedrag aan kortlopende leningen ligt in lijn met de gemeentelijke kasgeldlimiet.

Tabel 2   Verwacht verloop leningenportefeuille en EMU-schuld tot en met eind 2019

Soort

Ultimo 2016
conform jaarrekening

Raming ultimo 2017

Raming ultimo 2018

Raming ultimo 2019

Langlopende leningen

460

490

585

700

Langlopende renteswaps

453

448

443

388

Subtotaal lange leningen

913

938

1.028

1.088

Kortlopende leningen

147

60

120

120

Bruto gevestigde schuld

1.060

998

1.148

1.208

Waarvan opgenomen van mede-overheden

20

20

20

20

EMU-schuld

1.040

978

1.128

1.188

Bedragen zijn in miljoenen euro’s.

Netto schuld
De opbouw en het verwachte verloop van de netto schuld kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 3   Verwacht verloop netto schuld tot en met eind 2019

Soort

Ultimo 2016      conform jaarrekening

Raming ultimo 2017

Raming ultimo 2018

Raming ultimo 2019

Bruto gevestigde schuld

1.060

998

1.148

1.208

Plus:
Overige vaste en vlottende schulden cf. art. 46, 48 en 49 BBV

169

206

206

206

Minus:
Financiële activa en overige vorderingen cf. art. 36 lid d,e,f, 39, 40 en 40a BBV

-318

-205

-207

-210

Netto schuld

910

999

1.147

1.204

Bedragen zijn in miljoenen euro’s.

Uit deze tabel komt naar voren dat de netto schuld over de periode van eind 2016 tot en met eind 2018 naar verwachting met circa 237 miljoen euro toeneemt. Dit houdt sterk verband met de uitkomsten van het EMU-saldo over 2017 en 2018 (zie tabel 1 en ook de bijlage EMU-saldo bij deze Programmabegroting). In de prognose van het EMU-saldo worden over die periode namelijk de volgende uitgaven voorzien:

  • circa 169 miljoen euro aan aanvullende investeringsuitgaven en
  • circa 71 miljoen euro aan uitgaven die bijdragen tot een toename van de onderhanden werk positie van grondexploitaties op de balans.

Interne schuldnormering
In 2014 hebben wij in een raadsbrief uiteengezet hoe wij de gemeentelijke schuld willen beheersen en welke normeringen c.q. kengetallen daarbij in hun onderlinge samenhang worden gebruikt bij het beoordelen van de schuldpositie en schuldontwikkeling. Toegepast op de programmabegroting 2018 geeft dit het volgende beeld:

Tabel 4   Interne schuldnormering voor 2018

Kengetal

Eenheid

Norm 2018

Raming 2018

1. Netto schuldquote =
  Netto schuld (1)/ Baten voor bestemming (2)

percentage

100%

82,3%

2. Interne risiconorm =
  Netto aflossingen en renteherzieningen niet    hoger dan 10% van de leningenportefeuille

miljoen euro

94

80

3. Netto rentelasten in % van de exploitatie

percentage

4,0%

1,8%

4. EMU-referentiewaarde

miljoen euro

-35 (3)

-151

  1. Conform tabel 3 per eind 2018 geraamd op circa 1.147 miljoen euro.
  2. De baten voor bestemming zijn voor 2018 geraamd op 1.394 miljoen euro.
  3. Minteken = (geraamd) tekort; met betrekking tot het normbedrag zie ook tabel 1 en de toelichting daarbij.

Uit voorgaande tabel blijkt dat wij naar verwachting in 2018 binnen de meeste intern bepaalde normen zullen opereren, dit met uitzondering van de geraamde uitkomst van het gemeentelijke EMU-saldo.

Kengetallen BBV
Op grond van een recente BBV-wijziging dienen enkele (schuld)kengetallen te worden opgenomen voor het begrotingsjaar en voor de drie daarop volgende jaren. Dit ter bevordering van onderlinge vergelijkbaarheid tussen gemeenten. Vanuit de financieringsfunctie zijn dit:

  • Netto schuld
  • Netto schuld gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen en
  • Solvabiliteit

Conform BBV voorschrift dienen deze kengetallen opgenomen te worden in de Paragraaf Weerbaarheid en Wendbaarheid. Daarnaar wordt dan ook verwezen.

Interne rente
De gemeente Utrecht past een renteomslagmethodiek toe. Door middel van deze methodiek worden aan investeringen de gemiddelde rentekosten toegerekend die voortvloeien uit de opgenomen geldleningen en/of eigen middelen waarmee zij zijn gefinancierd.
Zoals onder het kopje Ontwikkelingen reeds aangegeven treden per 2018 de nieuwe BBV-regels met betrekking tot interne rente in werking. De nieuw voorgeschreven rekenwijze en de daarbij geldende afrondingsregels hebben tot gevolg dat de interne omslagrente met ingang van 2018 verlaagd moet worden naar 2% (was 4%). Zoals ook uit onderstaande tabel blijkt leidt dit tot een sterke daling van het financieringsresultaat. Afgezien enig effect op de (kostendekkende) tarieven is dit gemeentebreed een budgetneutrale operatie: de daling van het financieringsresultaat weerspiegelt zich in afnemende rentelasten in de programma's waar kapitaallasten zijn begroot.

Aan de nieuwe BBV-regels inzake rente is ook de aanbeveling verbonden om de berekening van de interne rente in een specifiek renteschema weer te geven. Zie daartoe onderstaande tabel. Voor de jaarschijf 2017 is daarbij zoveel mogelijk aansluiting gehouden bij de tot dusver gehanteerde methodiek en bedragen.
In tegenstelling tot eerder mogen bedrijfsvoeringskosten voor betalingsverkeer geen deel meer uitmaken van de omslagberekening. Om aansluiting te houden met eerder vastgestelde bedragen is onderstaande BBV-tabel daarom met de regel "z" aangevuld. In komende begrotingen zal deze regel vervallen.

Tabel 5   Financieringsresultaat

Omschrijving

Raming
2017

Raming
2018

a

Externe rentelasten lange en korte financiering

26.300

27.316

b

Externe rentebaten

612

781

Saldo externe rentebaten en -lasten

25.688

26.535

c1

Rente die aan de grondexploitatie moet worden toegerekend

0

-850

c2

Rente van projectfinanciering die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend

0

0

c3

Rentebaat van doorverstrekte leningen indien daar een specifieke lening voor is aangetrokken die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend

0

0

0

-850

Aan taakvelden toe te rekenen externe rente

25.688

25.686

d1

Rente over eigen vermogen

0

5.709

d2

Rente over voorzieningen

0

1.239

Totaal aan taakvelden toe te rekenen rente

25.688

32.634

e

De aan taakvelden toegerekende rente (renteomslag)

56.835

34.221

Subtotaal renteresultaat op het taakveld Treasury cf. BBV

31.148

1.587

z

Af: Bedrijfsvoeringslasten

400

-

Renteresultaat op het taakveld Treasury (financieringsresultaat)

30.748

1.587

Bedragen zijn in duizenden euro’s.

In de meerjarenbegroting was het financieringsresultaat voor 2018 nog volgens de tot dusver gehanteerde methodiek geraamd op 27,784 miljoen euro. Bij de Voorjaarsnota 2017 is daar nog 1 miljoen euro bijgeraamd ter compensatie van het nadeel op de (kostendekkende) tarieven. Het financieringsresultaat voor 2018 werd daarmee voorzien op 28,784 miljoen euro. In die berekening zaten ook nog 0,4 miljoen euro aan bedrijfsvoeringslasten. Exclusief die bedrijfsvoeringslasten zou het financieringsresultaat voor 2018 volgens de oude methodiek dus 29,184 miljoen euro bedragen.
Uit bovenstaande tabel blijkt echter dat het financieringsresultaat voor 2018 volgens de BBV-methodiek uitkomt op 1,587 miljoen euro. Via een technische wijziging zal het nadeel op concernniveau van circa 27,6 miljoen euro budgetneutraal worden opgelost middels verlaging van de rentelasten in de programma's waar kapitaallasten zijn begroot.

Bij de meerjarenraming is voor (her)financiering uitgegaan van de volgende renteniveaus:

2017

2018

2019

2020

2021

Lange rente

1,75%

2,00%

2,50%

2,75%

3,00%

Korte rente

-0,25%

0,00%

0,50%

0,75%

1,00%